Naar de inhoud

AĈ = "van slechte kwaliteit, nutteloos, waardeloos".

  • domo = huis → domaĉo = een krot; een slecht, bouwvallig, uit elkaar vallend huis
  • ĉevalo = paard → ĉevalaĉo = een knol; een slecht, waardeloos paard
  • babili = kletsen, babbelen → babilaĉi = kletsen op een onbenullige manier, of met slechte bedoelingen (bijvoorbeeld roddelen)
  • aĉa = van slechte kwaliteit, nutteloos, waardeloos

AD = 'durende of herhaaldelijke handeling'.

  • uzo = een (eenmalig) gebruik → uzado = langdurend of herhaaldelijk gebruik
  • viziti = bezoeken → vizitadi = vaak, regelmatig bezoeken
  • konstruo = de handeling van het bouwen, bouwwijze, iets dat gebouwd is → konstruado = de handeling van het bouwen (gedurende een bepaalde tijdsduur)
  • martelo = hamer → marteli = slaan met een hamer → martelado = de handeling van het (aldoor/meermaals) hameren
  • reĝo = koning → reĝi = regeren (eventueel als koning) → reĝado = het landurige regeren (eventueel als koning)

Als je wilt aangeven dat het om een handeling gaat, maar niet de nuance 'langdurig' of 'herhaaldelijk' van AD wil, dan kan je een andere woordstam gebruiken die een handeling aangeeft zonder die betekenis, of het totaal anders verwoorden: martelado = (durend) gehamer → martelbato = hamerslag, één slag met de hamer; brosado = (durend) geborstel → brostiro = één trek met de borstel (letterlijk 'een borsteltrek').

AĴ = '(concreet) iets'.

  • bela = mooi → belaĵo = iets moois
  • utila = handig → utilaĵo = iets dat handig is
  • dolĉa = zoet → dolĉaĵo = zoetigheid; iets dat zoet is (snoep e.d.)
  • nova = nieuw → novaĵo = nieuws; iets dat pas geleden gebeurd of verschenen is
  • fari = doen, maken → faraĵo = iets dat gedaan/gemaakt is, nu gedaan/gemaakt wordt, of gedaan/gemaakt zal worden
  • desegni = tekenen → desegnaĵo = tekening; iets dat getekend is
  • kreski = groeien → kreskaĵo = iets dat groeit (plant, gewas)
  • kovri = bedekken → kovraĵo = bedekking, deksel (bijv. van een pot of pan), kaft (van een boek); iets waarmee je iets anders bedekt
  • amuzi = zich vermaken → amuzaĵo = iets leuks of amusants, iets waarmee je jezelf kan vermaken
  • havi = hebben, bezitten → havaĵo = bezit; iets dat je hebt, iets dat van jou is
  • trinki = drinken → trinkaĵo = een drankje; iets dat je kan drinken
  • konstrui = bouwen → konstruaĵo = constructie, gebouw; iets dat gebouwd is
  • ligno = hout → lignaĵo = iets gemaakt van hout, een houten voorwerp
  • araneo = spin → araneaĵo = spinnenweb; iets dat gemaakt is door een spin
  • azeno = ezel → azenaĵo = een ezelachtigheid, stommigheid
  • ĉirkaŭ = rondom → ĉirkaŭaĵo = omgeving; de ruimte of regio die rondom iets ligt
  • post = achter, na → postaĵo = iemands achterste, billen (letterlijk: 'het ding dat achteraan is')
  • sen senco = zonder zin, zonder betekenis → sensencaĵo = nonsens, onzin; iets dat zinloos of betekenisloos is
  • kokido = kuiken → kokidaĵo = kuikensvlees; eten gemaakt van kuiken
  • ovo = ei → ovaĵo = eten gemaakt van ei
  • glacio = ijs (bevroren water) → glaciaĵo = roomijs (lekkernij gemaakt van bevroren room)
  • aĵo = ding, voorwerp; een concreet iets waarvan niet specifiek wordt gezegd wat voor soort iets het is

Het is mogelijk om een deelwoordelijk achtervoegsel toe te voegen voor extra precisie: draŝataĵo (graan dat nu gedorst wordt), draŝitaĵo (graan dat al gedorst is), draŝotaĵo (graan dat men van plan is om te dorsen), brulantaĵo (iets dat nu aan het branden is), brulintaĵo (iets dat gebrand heeft maar al gestopt is met branden). Maar in de meeste gevallen is een simpel AĴ-woord meer dan genoeg.

AN

AN = 'lid van een groep, inwoner van een plaats, aanhanger van een doctrine, persoon die hoort bij een plaats e.d.'

  • klubo = club → klubano = clublid; een lid van een club
  • Eŭropo = Europa → Eŭropano = Europeaan; een inwoner van Europa
  • Indonezio = Indonesië → Indoneziano = Indonesiër; een inwoner van Indonesië
  • vilaĝo = dorp → vilaĝano = dorpeling; een inwoner van een dorp
  • Islamo = Islam → Islamano = moslim; een aanhanger van de Islam
  • respubliko = republiek, vrijstaat → respublikano = republikein; een aanhanger van republicanisme (het idee dat een staat een republiek behoort te zijn), of een lid van een partij die zich republikeins noemt
  • ŝipo = schip → ŝipano = schepeling, bemanningslid; een lid van de bemanning van een schip
  • estraro = bestuur → estrarano = bestuurslid; een lid van het bestuur
  • sama lando = hetzelfde land → samlandano = landsgenoot; een inwoner van hetzelfde land
  • ano = lid van een vereniging, partij, familie, kerk, e.d.; aniĝi = lid worden, aansluiten bij een groep

AR

AR = 'een geheel of verzameling van veel soortgelijke dingen'.

  • homo = mens → homaro = mensheid; alle mensen op aarde, het gehele ras der mensen
  • birdo = vogel → birdaro = alle vogels op de wereld of in een bepaalde regio
  • gazeto = krant → gazetaro = alle kranten in een regio
  • verko = geschreven werk → verkaro = alle werken van een auteur
  • estro = baas, aanvoerder, chef → estraro = groep van bestuurders van een organisatie; bestuur
  • arbo = boom → arbaro = bos; een plek waar veel bomen samen groeien
  • haro = een (enkele) haar → hararo = alle haren op iemands hoofd; iemand's haar (als geheel)
  • ŝafo = schaap → ŝafaro = kudde schapen; alle schapen van een eigenaar, of alle schapen op een bepaalde plek
  • meblo = meubel → meblaro = meubilair; alle meubels van een kamer of woning
  • altaj montoj = hoge bergen → altmontaro = een massa of keten van hoge bergen
  • vorto = woord → vortaro = woordenboek; een boek waarin woorden en hun betekenissen verzameld zijn
  • horo = uur → horaro = dienstregeling, rooster; een tabel waarin de uren worden aangegeven waarbij iets speciaals gebeurt
  • ŝtupeto = een kleine trede → ŝtupetaro = ladder; een rij van veel smalle treden achter elkaar
  • vagono = wagon → vagonaro = rij van aaneengesloten wagons; synoniem van trajno (= trein)
  • aro = groep, collectief, kudde enz.

ĈJ

ĈJ wordt gebruikt om koosnamen voor jongens/mannen te maken. Vóór ĈJ wordt een verkorte vorm van de naam gebruikt. Meestal worden er ongeveer 1 tot 5 letters bewaard:

  • JohanoJohanĉjo of Joĉjo
  • VilhelmoVilhelĉjo of Vilheĉjo of Vilĉjo of Viĉjo
  • papago (papagaai) → Papĉjo (koosnaam van een mannelijke papagaai)
  • Patro (vader) → Paĉjo (pa, pap)
  • Onklo (oom) → Oĉjo
  • Frato (broer) → Fraĉjo

ĈJ is, net als NJ, een ietwat speciaal achtervoegsel, omdat het niet met een klinker begint en omdat de stam ervoor kan worden ingekort. Soms zou het achtervoegsel UL misschien eerst kunnen worden toegevoegd, als dat zou helpen om een ​​beter klinkende vorm te creëren: PetroPetruloPetruĉjo, enzovoort. Dit is echter niet traditioneel, en misschien ook niet helemaal logisch, maar als het gaat om koosnaampjes, zijn noch traditie, noch logica, noch strikte grammatica erg belangrijk. In feite kunnen koosnaampjes worden gemaakt zoals u wilt (bijvoorbeeld door te lenen uit andere talen).

EBL

EBL = "mogelijk, kan gedaan worden". EBL kan alleen gebruikt worden met transitieve werkwoorden:

  • manĝi (eten) → manĝebla (eetbaar)
  • nombri (tellen) → nombrebla (telbaar) = kan geteld worden
  • malhavi (missen) → malhavebla (misbaar) → nemalhavebla (onmisbaar)
  • kompreni (begrijpen) → kompreneble (begrijpelijk, vanzelfsprekend, natuurlijk, uiteraard) = zo dat iedereen het kan begrijpen (vaak gebruikt als verkorting van memkompreneble = vanzelfsprekend)
  • esperi (hopen) → espereble (hopelijk)
  • supozi (veronderstellen, stellen, menen, vermoeden) → supozeble (vermoedelijk, waarschijnlijk) = zo dat men iets kan aannemen
  • eble = "kan zijn", misschien; eblo = iets dat mogelijk is, een mogelijkheid; ebleco = mogelijkheid als eigenschap van iets (let op: het is voor mensen die Nederlands kennen, verleidelijk om "ebleco" te gebruiken waar eigenlijk "eblo" gebruikt hoort te worden)

EBL (evenals IND en END) wordt soms gebruikt na een werkwoord dat gewoonlijk intransitief is (een werkwoord dat geen lijdend of meewerkend voorwerp heeft), maar dat een lijdend voorwerp kan hebben:

  • iri (gaan) → irebla (begaanbaar)
  • loĝi (wonen) → loĝebla (bewoonbaar) = zodanig dat men het kan bewonen (= erin leven)

Normaal gesproken zeg je iri sur/laŭ vojo en loĝi en domo, maar ook iri vojon en loĝi domon zijn correct, hoewel zelden gebruikt.

EC

EC = "eigenschap of staat (van iemand of iets)". EC laat altijd iets abstracts zien (eigenschap of staat).

  • bono = het abstracte idee "goed" → boneco = "goedheid" als eigenschap van iets of iemand
    • Vi estos kiel Dio, vi scios bonon kaj malbonon. - Je zal als God zijn, je zal goed en kwaad kennen.
    • Ili admiris la bonecon de lia ago. - Ze bewonderden de goedheid van zijn actie.
  • ruĝo = de kleur rood → ruĝeco = de staat "rood zijn"
    • Ŝiaj blankaj vangoj estis kolorigitaj de freŝa ruĝo. - Haar witte wangen waren gekleurd met een frisse blos.
    • La ruĝeco de ŝiaj vangoj malkaŝis ŝiajn sentojn. - Het rood van haar wangen verraadde/onthulde haar gevoelens.
  • longo (lengte) = horizontale dimensie (elk concreet object heeft een lengte) → longeco (lengte) = de eigenschap "lang zijn", een grote lengte hebben
    • Ni mezuris la longon de ĝiaj kruroj, kaj trovis, ke ili estas tre mallongaj. - We maten de lengte van zijn poten en ontdekten dat ze erg kort waren.
    • La longeco de ĝiaj kruroj tre surprizis nin. - De lengte van zijn poten verraste ons enorm.

      De poten waren verrassend lang.

  • rapido (snelheid) = maat voor afgelegde afstand in een bepaalde tijd (elk bewegend ding heeft een bepaalde snelheid) → rapideco (vaart, snelheid, vlugheid) = eigenschap van iets dat (zeer) snel gaat
    • La rapido de la aŭto estis nur 20 kilometroj en horo. - De snelheid van de auto was slechts 20 kilometer per uur.
    • La aviadilo pasis kun fulma rapideco. - Het vliegtuig passeerde bliksemsnel.
  • homo (mens) → homeco (menselijkheid) = de eigenschap "mens zijn"
  • granda animo (grote ziel) → grandanimeco (edelmoedigheid, grootmoedigheid, zielegrootheid)
  • korektokorekteco (juistheid, correctheid)
  • unu (één) → unueco (eenheid, samenhang)
  • unua (eerste) → unuaeco = de eigenschap "eerste zijn"
  • estonta (toekomstig) → estonteco = toekomst, toekomende tijd. Vormen zoals estonto verwijzen gewoonlijk naar een persoon, zoals alle O-deelwoorden, maar soms wordt estonto gebruikt als afkorting van estonteco.
  • pasinta (verstreken, afgelopen) → pasinteco (verleden tijd)
  • infano (kind) → infaneco (kindzijn, kinderachtigheid, kindertijd)
  • eco = eigenschap

EC wordt soms onlogisch gebruikt vanwege invloed van nationale talen: Bedaŭrinde mi ne havas la eblecon tion ĉi fari. (Helaas heb ik niet de mogelijkheid-heid dat te doen). In werkelijkheid gaat de zin niet over een eigenschap, maar over eblo (iets dat mogelijk is) (of zelfs eblaĵo). Zeg het zoals Zamenhof: Bedaŭrinde mi ne havas la eblon tion ĉi fari. (Bij twijfel tussen eblo en ebleco, kies dan de vorm eblo, omdat die vorm een samenvoeging is van ebleco en eblaĵo, waardoor eblo bijna nooit fout kan zijn.)

EC kan ook worden gebruikt met een A-uitgang of een E-uitgang (of werkwoordsuitgang). Die vormen hebben gewoonlijk de betekenis "vergelijkbaar, op dezelfde manier als":

  • ligneca papero = papier dat er gedeeltelijk uitziet als hout
  • Ni havas amikecajn rilatojn kun ili. = Ni rilatas kvazaŭ ni estus amikoj. - We hebben een vriendschappelijke band met hen. = We gaan met elkaar om alsof we vrienden zijn.

Soms kunnen voor de duidelijkheid in plaats daarvan verbindingen met ŝajna, simila, maniera of stila worden gemaakt. Soms betekenen vormen met ...eca "gerelateerd aan die eigenschap, over de betreffende eigenschap": patreca testo = vaderschapstest, een test om erachter te komen of iemand de vader is.

EG

EG = "hoge/hoogste (graad), grote/grootste (soort)".

  • domo (huis) → domego = een (heel) groot huis
  • varma (warm) → varmega (bloedheet, heel heet)
  • bone (goed) → bonege (uitstekend) = heel goed
  • krii (roepen, schreeuwen) → kriegi (uitbrullen, brullen, gillen, bulderen, blèren)
  • ŝati (leuk vinden, houden van, mogen, waarderen) → ŝategi (dol zijn op, gek zijn op, verzot zijn op)
  • dankon! (bedankt!) → dankegon! (hartelijk dank!)
  • tre (heel, zeer, erg) → treege (heel heel)
  • pordo (deur) → pordego (poort) = grote deur van bijvoorbeeld een kasteel, stad of boerderij
  • granda (groot) → grandega (enorm, gigantisch) = buitengewoon groot
  • piedo (voet) → piedego = grote, dikke, onaangename of gevaarlijke voet van een persoon of dier
  • manĝi (eten) → manĝegi = gulzig eten, schrokken, schransen
  • ege = zeer sterk, zeer intens, extreem, uitermate

EJ

EJ = "plaats, ruimte, huis, kamer etc. ergens voor bedoeld". Wat voor EJ staat, is altijd wat er op de plaats gebeurt of wat daar is.

  • lerni (leren) → lernejo (school) = een plaats die bedoeld is voor leren
  • dormi (slapen) → dormejo (slaapkamer) = een kamer om in te slapen
  • eliri (er uitgaan, naar buiten gaan) → elirejo (uitgang) = een plaats (normaal gesproken een deur) waardoor men ergens uit kan gaan
  • redakti (redigeren, bewerken voor publicatie) → redaktejo = een plaats waar men redigeert (voor bijvoorbeeld een krant, tv-programma, boek, tijdschrift, encyclopedie of website)
  • akcepti (aanvaarden, aannemen, ontvangen, erkennen) → akceptejo (receptie) = de plaats waar men ontvangen wordt (in een hotel, op een congres, enzovoort)
  • necesa (noodzakelijk, nodig) → necesejo = toilet, wc; een plaats voor een bepaalde noodzakelijke activiteit die men liever niet direct zegt
  • preĝi (bidden) → preĝejo = een plaats voor gebed en andere religieuze activiteiten. Het woord preĝejo wordt traditioneel vooral gebruikt voor een christelijke kerk, terwijl speciale woorden de voorkeur hebben voor kerken van andere religies: moskeo, sinagogo, templo enzovoort. Maar preĝejo kan eigenlijk voor elke religie worden gebruikt. Voor een christelijke kerk is er ook het speciale woord kirko (zeer zelden gebruikt). Het eenvoudigst specificeert men echter via: Kristana preĝejo, Islama preĝejo, Hinduisma preĝejo, enzovoort.
  • ĉevalo (paard) → ĉevalejo (stal)
  • libero (vrijheid) → malliberejo (gevangenis)
  • libro (boek) → librejo (boekwinkel); een bibliotheek is biblioteko
  • rizo (rijst) → rizejo (rijstplantage, sawa, rijstveld) = plaats (velden) waar rijst wordt verbouwd
  • herbo (gras) → herbejo (grasveld, grasland, grasperk, weide, weiland) = een plek waar voornamelijk gras groeit (geen bomen, enzovoort)
  • tajloro (kleermaker) → tajlorejo (kleermakerswerkplaats)
  • ministro (minister) → ministrejo = plaats (huis, kantoor) van een minister
  • malsanulo (patiënt, zieke) → malsanulejo (ziekenhuis)
  • TTT (la Tut-Tera Teksaĵo, elparolu "to to to" = het wereldwijde web, "www") → TTT-ejo ("to-to-to-ejo") = web server, website, webpagina, een plaats waar webinhoud gevonden kan worden
  • ejo = plaats (bestemd voor iets)

Als het een fabriek of iets dergelijks is, moeten duidelijkere samenstellingen worden gebruikt: tabakfarejo (tabaksfabriek) = "plaats waar sigaretten en andere tabaksproducten worden geproduceerd", ŝtalejo of ŝtalfabriko = "staalfabriek", gisejo of gisfabriko = "gieterij, een fabriek waar metalen gietstukken worden geproduceerd".

EM

EM = "neiging tot iets".

Een EM-woord laat meestal zien dat iets van nature vaak of continu neigt naar de actie:

  • timi (bang zijn voor, terugschrikken voor, vrezen) → timema (geneigd om angstig te zijn, vaak bang)
  • manĝi (eten) → manĝema (vraatzuchtig) = neiging tot vaak of veel eten
  • kompreni (begrijpen) → komprenema = die altijd wil begrijpen
  • venĝi (wraak nemen, wreken) → venĝema (wraakzuchtig, haatdragend)
  • pura (puur, schoon, rein) → puri (schoon zijn) → purema = zodanig dat men schoon wil zijn

Soms wordt EM gebruikt voor een kort of spontaan verlangen, of voor een voorbijgaande behoefte:

  • Ŝi sentis fortan manĝemon. (= ... fortan malsaton.) - Ze voelde een sterke eetlust. (= ... sterke honger.)
  • Subite li fariĝis terure dormema. (= ... terure dorme laca.) - Opeens werd hij vreselijk slaperig. (= ... vreselijk slaperig moe.)

Je kunt ook samenstellingen gebruiken met vola (voli = willen): manĝivola, venĝovola. Maar meestal is EM voldoende.

In sommige woorden toont EM bekwaamheid/vermogen:

  • produkti (produceren) → produktema (productief) = zodanig dat men veel kan produceren
  • krei (creëren, iets nieuws maken) → kreema (creatief) = zodanig dat men veel nieuwe dingen kan bedenken en/of maken

Je kunt ook samenstellingen gebruiken met pova (kundig, machtig, dat iets in het vermogen van iemand ligt) of kapabla (bekwaam): produktipova (productief), kreokapabla (creatief). Normaal gesproken is EM echter voldoende duidelijk.

In sommige woorden betekent EM dat iemand van nature vatbaar is voor iets of een ongewenst risico loopt:

  • erari (een fout maken) → erarema = zodanig dat men vaak of gemakkelijk fouten maakt
  • morti (sterven, doodgaan) → mortema (sterfelijk) = zodanig dat men kan sterven, of zelfs moet sterven

Soms wordt een EM-woord gemaakt van een woord dat geen werkwoord is:

  • gasto (gast, logé) → gastema = zodanig dat er geneigd wordt naar (het leuk vinden van) (het verwelkomen van) gasten. Het woord “gastama” (merk op: AMA) wordt ook gebruikt om “gastvrij” uit te drukken, omdat dit duidelijker uitdrukt hoe iemand de gasten behandelt (“liefdevol”). Het woord “gastema” laat veel meer ruimte open voor interpretatie over wat de neiging is in relatie tot het woord “gast”.
  • la sama sekso (het zelfde geslacht) → samseksema (homoseksueel, homo, gay, lesbisch) = eigenschap dat iemand zich aangetrokken voelt tot het eigen geslacht (man of vrouw)

Gastema kan opgevat worden als “geneigd zijn om gasten te hebben” zonder dat dit iets zegt over de manier waarop iemand gasten behandelt (of het kan zelfs geinterpreteerd worden als "geneigd om een gast te zijn"). Misschien is het beter om een samenstelling te maken met ama (liefdevol): gastama = "eigenschap dat iemand van gasten houdt". Op dezelfde manier: samseksama = "eigenschap dat iemand van de eigen sekse houdt". Aan de andere kant, als AM een te sterke uitdrukking lijkt of ongepast is, dan heeft EM misschien de voorkeur.

EM-woorden hebben meestal een A-uitgang, maar kunnen elk einde hebben. Vroeger werd met een O-uitgang gewoonlijk het achtervoegsel EC toegevoegd: manĝemeco, timemeco, enzovoort, maar EC is meestal niet nodig. manĝemo, timemo, enzovoort zijn voldoende. Voor het achtervoegsel UL kan vaak EM worden weggelaten, als de betekenis duidelijk blijft: timemulotimulo, drinkemulodrinkulo.

EM wordt ook gebruikt als gewone woordstam: emo = tijdelijke neiging, ema = tijdelijk geneigd.

END

END = "moet gebeuren". END kan alleen worden gebruikt met transitieve werkwoorden.

  • pagi (betalen) → pagenda = zodanig dat het moet worden betaald
  • respondi (beantwoorden) → respondenda (te beantwoorden) = zodat het moet worden beantwoord

ER

ER = "een heel klein deel van een geheel". ER wordt gebruikt als iets uit veel delen van hetzelfde type bestaat. Wat voor ER staat, toont altijd het geheel, dat de kleine onderdelen samen vormen:

  • sablo (zand) → sablero (zandkorrel)
  • neĝo (sneeuw) → neĝero (sneeuwvlok)
  • mono (geld) → monero (geldmuntje) (een geldbriefje is monbileto of monpapero)
  • fajro (vuur) → fajrero (vonk) = een heel klein (vliegend) brandend onderdeel (een elektrische vonk wordt ook wel een sparko genoemd)
  • ero = deeltje, een klein onderdeel

ER toont een van de vele vergelijkbare, nauwelijks te onderscheiden samenstellende delen van een geheel. Als het gaat om diverse of individuele delen, gebruik dan niet ER, maar PART: mondoparto (werelddeel) (≈ kontinento (continent)), landparto (een deel van een land), korpoparto (lichaamsdeel), parto de libro (een deel van een boek). Als het een onderdeel is dat is afgebroken of uit een geheel is gescheurd, moet PEC worden gebruikt: Mi disŝiris la leteron kaj disĵetis ĝiajn pecetojn en ĉiujn angulojn de la ĉambro.

ESTR

ESTR = "persoon die leidt en beslist, baas". Wat voor ESTR staat, is altijd de plaats waar de baas beslist, of dat waarover de baas beslist:

  • ŝipo (schip, boot) → ŝipestro (schipper, kapitein)
  • imperio (rijk, imperium, keizerrijk) → imperiestro (keizer) = de titel van de leider van een keizerrijk
  • grupo (groep) → grupestro (groepsleider)
  • urbo (stad) → urbestro (burgemeester)
  • lernejo (school) → lernejestro (schoolhoofd, schooldirecteur)
  • cent (honderd) → centestro = officier over honderd soldaten
  • estro (baas) = een leider met beslissingsbevoegdheid

ET

ET = "lage/laagste graad, kleine/kleinste soort"

  • domo (huis) → dometo (huisje)
  • varma (warm) → varmeta (lauw) = een beetje warm
  • babili (babbelen, gezellig praten zonder al te veel diepgang) → babileti = een klein beetje babbelen (weinig, kort)
  • iom (een beetje, enige hoeveelheid) → iomete→ = heel weinig, een klein beetje
  • ŝtrumpo (kous) → ŝtrumpeto (sok)
  • ridi (lachen) → rideti (glimlachen) = lachen zonder geluid met gesloten mond
  • patro (vader) → patreto (papaatje)
  • mano (hand) → maneto = een hand die klein en mooi is
  • eta = klein, zwak etigi = klein maken, zwak maken; etulo (kleuter, dreumes, uk, peuter, hummel, klein persoon)

Soms wordt ET als voorvoegsel gebruikt om een ​​speciale betekenis weer te geven:

  • burĝo (ouderswets woord: burger uit de middenklasse) → etburĝo (ouderwets woord: burger van lage rang)
  • fingro (vinger) → etfingro (pink) = kleinste vinger van de hand

ID

ID = "geboren van, nakomeling, kind". Wat voor ID staat, toont altijd datgene aan waarvan het kind afstamt.

Normaal gesproken wordt ID gebruikt met woorden die dieren aanduiden. Dan toont ID een onvolwassen dier, een jonge nakomeling van de betreffende diersoort:

  • bovo (stier, rund) → bovido (kalf)
  • koko (kip) → kokido (kuiken)
  • rano (kikker) → ranido (kikkervisje)
  • ido = een geboren jong dier

Soms wordt ID gebruikt voor een jonge plant: arboarbido = jonge boom

Met een menselijk woord toont ID een kind, een nakomeling, ongeacht de leeftijd. Op de volgende manier kan ID gebruikt worden voor titels en historische namen:

  • reĝo (koning) → reĝido (prins, koningskind) = kind van een koning
  • TimuroTimuridoj = prinsen die afstammen van sultan Timoer Lenk
  • IzraeloIzraelido = Israëliet, afstammeling van de man Israel (Israelano = Israëliër/Israëli, inwoner van het land Israël)

Soms wordt ID figuurlijk gebruikt met een woord dat een land of taal aanduidt:

  • lando (land) → landido = persoon geboren in een bepaald land, autochtoon (ook "indiĝeno")
  • Latino (Latijn) → Latinida lingvo (een Romaanse taal) = taal die uit het Latijn zijn ontstaan (de taal van de Romeinen)

IG

IG = "doen, laten doen, veroorzaken, tot stand brengen". Wat voor IG staat, laat altijd het resultaat van de actie zien.

  • akra (scherp) → akrigi = scherp maken
    • Mi akrigas mian tranĉilon. - Ik slijp mijn mes. ("Ik maak mijn mes scherper".)
  • longa (lang) → longigi (lang maken) = zodanig handelen dat iets lang wordt
    • La kunveno devus esti mallonga, sed la multaj demandoj longigos ĝin. - De vergadering zou kort moeten zijn, maar de vele vragen zullen hem lang maken.
  • pli longa (langer) → plilongigi (verlengen) = zodanig handelen dat iets langer wordt
    • Ni devis plilongigi nian viziton en Hindujo. - We moesten ons bezoek aan India verlengen.

Je kunt een IG-werkwoord maken van een woordstam die een actie beschrijft (wat gewoonlijk een werkwoord is). Een IG-werkwoord als dit betekent dat het onderwerp ervoor zorgt dat iemand of iets anders de betreffende handeling uitvoert. Het object van dit soort IG-werkwoorden is de persoon of het ding dat het onderwerp zou zijn van het eenvoudige stamwerkwoord.

Het kan worden afgeleid van een intransitief werkwoord:

  • sidi (zitten) → sidigi (laten zitten) = zo handelen dat iemand gaat zitten
    • Li sidigis sian infanon sur seĝon. - Hij zette* zijn kind op een stoel. *(in zittende positie)

Het kan ook worden afgeleid van een transitief werkwoord. Het object van zo'n IG-werkwoord is óf het onderwerp van het eenvoudige werkwoord, óf het object van het eenvoudige werkwoord:

  • kompreni (begrijpen) → komprenigi (laten begrijpen) = zo handelen dat iemand het begrijpt
    • Mi finfine sukcesis komprenigi lin, ke li devas iri hejmen. - Ik slaagde er uiteindelijk in om hem te laten begrijpen dat hij naar huis moest.
    • Mi ne povis komprenigi la ŝercon al li. - Ik kon hem de grap/mop niet laten begrijpen.

Je kunt ook een IG-werkwoord maken van een woordstam, die meestal een zelfstandig naamwoord is.

Zo'n IG-werkwoord kan betekenen dat iemand zo handelt dat het object wordt wat de woordstam aangeeft, maar het kan ook betekenen dat iemand het object maakt zoals de woordstam aangeeft, of het kan betekenen dat iemand ervoor zorgt dat het object een actie uitvoert die is gerelateerd aan de woordstam:

  • edzo (echtgenoot) → edzigi (uithuwelijken, echtgenoot maken)
    • Li edzigis sian filon al riĉa fraŭlino. - Hij huwde zijn zoon met een rijke jongedame.
  • pinto (punt) → pinta (puntig) → pintigi (puntig maken, spitsen) = zodanig handelen dat iets puntig wordt, iets een punt krijgt
    • Se vi volas skribi, vi devas unue pintigi vian krajonon. - Als je wilt schrijven, moet je eerst je potlood slijpen.
  • flamo (vlam) → flami (laaien, vlammen) → flamigi = ontsteken, laten ontvlammen, zodanig handelen dat er iets brandt
    • Petro flamigis la fajron per forta blovado. - Peter wakkerde het vuur aan door hard te blazen.

Je kunt ook een IG-werkwoord maken van een zin met een voorzetsel:

  • en (la) domo (in een huis) → endomigi = iets een huis in laten gaan, iets een huis in bewegen
    • Kiam komencis pluvi, ŝi rapide endomigis la infanojn. - Toen het begon te regenen, bracht ze de kinderen snel naar binnen.
  • sen vesto (zonder kleding) → senvestigi = iemand uitkleden, iemands kleren uittrekken
    • Janjo estis senvestigita kaj endormigita. - Janjo werd uitgekleed en in slaap gebracht.

Het tegenovergestelde van sen...igi kan in theorie uitgedrukt worden met kun...igi, maar die woorden gebruikt men meestal niet, omdat veel eenvoudige werkwoorden van zichzelf die betekenis al hebben: maski (maskeren) = "kunmaskigi", vesti (aankleden) = "kunvestigi". In die gevallen kan het voorvoegsel MAL zonder IG worden gebruikt als alternatief voor sen...igi: malvesti = senvestigi (iemand ontkleden; iemand uitkleden), malmaski = senmaskigi (iets ontmantelen, iemand ontmaskeren). Senfortigi (iets ontkrachten) heeft ongeveer dezelfde betekenis als malfortigi (iets laten verzwakken). Het tegenovergestelde van senfortigi is in theorie "kunfortigi", maar dat is een onnodig lastig woord. In plaats daarvan zeggen we gewoon fortigi.

Je kunt ook een IG-werkwoord maken van een klein woord of van een affix:

  • for (weg) → forigi = weghalen, verwijderen, wissen, wegschrapen, wegdoen, elimineren
    • Per forta lesivo ŝi sukcesis forigi la nigrajn makulojn. - Met sterk wasmiddel is het haar gelukt om de zwarte vlekken weg te werken.
  • alaligi = toevoegen, bijvoegen
    • Ili baldaŭ discipline aligos siajn fortojn al tiu komuna granda armeo. - Ze zullen spoedig, gedisciplineerd, hun troepen aan dat gemeenschappelijke grote leger toevoegen.

Wanneer de woordstam niet over een eigenschap en ook niet over een actie gaat, kan je twijfelen of een eenvoudig werkwoord zonder achtervoegsel of een werkwoord met het achtervoegsel IG moet worden gebruikt. De taaltraditie gaf een eenvoudig werkwoord vaak een IG-achtige betekenis: konfuzo (verwarring, wanorde) → konfuzi = wanorde creëren, wanordelijk maken. Voor sommige woorden is alleen de vorm met IG gebruikelijk: grupo (groep) → grupigi = in (een) groep(en) doen, (een) groep(en) maken. Soms heeft taaltraditie verschillende betekenissen gegeven aan de eenvoudige vorm en de IG-vorm, terwijl ze beide een IG-betekenis hebben: koloro (kleur) → kolori = iets een kleur geven; degene zijn die iets een kleur geeft; koloro (kleur) → kolorigi = iets een kleur laten krijgen, ervoor zorgen dat iets een kleur krijgt. Men kan echter niet eisen dat ieder een zich aan deze subtiele verschillen houdt. Je zal ten minste moeten accepteren dat iemand af en toe bijvoorbeeld kolori en kolorigi verwisselt. Soms heeft de eenvoudige vorm een betekenis die niet van het IG-type is, niet een lijdend voorwerp: lumo (licht) → lumi = lichtstralen geven, schijnen; lumo (licht) → lumigi = iets verlichten, iets belichten. Soms hebben beide vormen dezelfde betekenis: ordo (orde, rangorde) → ordi of ordigi = orde scheppen, ordenen, ordelijk maken. Tegenwoordig geven we over het algemeen de voorkeur aan de vorm ordigi.

Een overbodige IG wordt vaak toegevoegd aan een werkwoord dat dit normaal gesproken niet zou moeten hebben. Dit kan getolereerd worden, vooral als het meer duidelijkheid geeft, maar normaal gesproken dienen de traditionele vormen gebruikt te worden. De vormen zijn echter niet altijd helemaal stabiel. In sommige gevallen is het IG-achtervoegsel niet nodig, omdat de eenvoudige vorm nauwelijks een andere betekenis heeft. Dan is het waarschijnlijk dat we in de toekomst de kortere vorm zonder IG gebruiken. Vaak kunnen beide vormen worden gebruikt zonder verschil in betekenis: loki/lokigi (situeren, plaatsen, stationeren, leggen), arkivi/arkivigi (archiveren), listi/listigi (een lijst maken).

IG verschijnt meestal met een werkwoordsuitgang, maar kan ook een O-uitgang, een A-uitgang of een E-uitgang hebben. Dergelijke vormen hebben dezelfde actiebetekenis als de werkwoordsvorm: akrigo = "het verscherpen, de actie van verscherping", akriga = "verscherpend", sidigo = "het laten zitten ", sidige = "gerelateerd aan het laten zitten", edzigo = "het uithuwelijken" of "de bruiloft van een gearrangeerd huwelijk", edziga = "uitgehuwelijkte".

IG wordt ook gebruikt als normale woordstam: igi = laten, laten doen; laten, laten doen; maken, doen

IĜ = "overgang naar een nieuwe staat, naar een nieuwe plaats, naar een nieuwe actie". Wat voor IĜ staat, toont altijd het resultaat van de overgang.

  • pala (bleek) → paliĝi (bleek worden)
    • Li paliĝis pro la ŝoko. - Hij werd verbleek door de shock. / Hij verbleekte door de shock.
  • longa (lang) → longiĝi (lang worden)
    • La tagoj longiĝas, printempo alvenas. - De dagen worden langer, de lente komt eraan.
  • pli longa (langer) → plilongiĝi (langer worden)
    • Li asertas, ke post la vizito al la miraklisto lia kruro plilongiĝis. - Hij beweert dat na het bezoek aan de wonderdoener zijn been langer werd.

Een IĜ-werkwoord gemaakt van een intransitief werkwoord toont een overgang naar de betreffende actie. IĜ met zo'n werkwoord is dus bijna gelijk aan het voorvoegsel EK. Soms tonen dergelijke IĜ-werkwoorden de nuance dat de actie vanzelf gebeurt, of dat de actie onvrijwillig (bijvoorbeeld per ongeluk) gebeurt:

  • sidi (zitten) → sidiĝi (plaatsnemen, gaan zitten)
    • Li sidiĝis sur la sofo. - Hij ging op de bank zitten.
  • esti (zijn) → estiĝi (ontstaan, worden)
    • Estiĝis kverelo inter ili. - Er ontstond een ruzie tussen hen.
  • morti (sterven, doodgaan, overlijden) → mortiĝi = (onvrijwillig) sterven, doodgaan, overlijden, omkomen
    • Mia onklo ne mortis per natura morto, sed li tamen ne mortigis sin mem kaj ankaŭ estis mortigita de neniu; unu tagon, promenante apud la reloj de fervojo, li falis sub la radojn de veturanta vagonaro kaj mortiĝis. - Mijn oom stierf geen natuurlijke dood, hij pleegde ook geen zelfmoord en werd ook door niemand vermoord; op een dag, terwijl hij langs het spoor liep, viel hij onder de wielen van een rijdende trein en stierf.

      Het eenvoudige morti toont een overgang (van leven naar dood) al. Hier laat IĜ zien dat het overlijden onvrijwillig is gebeurd, per ongeluk.

Je kunt ook een IĜ-werkwoord maken van een transitief werkwoord. In zo'n IĜ heeft het werkwoord IĜ geen transitieve betekenis. Het dient alleen om het werkwoord intransitief te maken, om de zinsrollen te veranderen:

  • malfermi (open doen) → malfermiĝi (vanzelf opengaan)
    • La knabo malfermis la pordon. - De jongen opende de deur.
    • La pordo brue malfermiĝis. - De deur opende luid. = De deur sloeg open.
  • turni (laten draaien) → turniĝi gedraaid worden (door iets wat niet genoemd wordt of uit zichzelf)
    • La knabo turnis sian kapon. - De jongen draaide zijn hoofd.
    • La tero turniĝas ĉirkaŭ sia akso. - De aarde draait om haar as.
  • ruli (laten rollen) → ruliĝi = gerold worden (door iets wat niet genoemd wordt of uit zichzelf)
    • Kiu rulas ŝtonon, al tiu ĝi revenos. - Hij die een steen rolt, tot hem zal hij terugkeren.
    • Ili rulis sian ĉaron. - Ze rolden hun kar.
    • La vinberoj elpremite ruliĝadis sur la teron. - De uitgeperste druiven rolden over de grond.
    • La veturilo ruliĝis tre rapide. - Het voertuig rolde erg snel.

Een IĜ-werkwoord gemaakt van een transitief werkwoord lijkt vaak op een passief werkwoord. Het verschil is dat een IĜ-werkwoord laat zien dat de handeling min of meer vanzelf gaat, of dat men niet geïnteresseerd is in een mogelijke oorzaak van de handeling: Li estis naskita en Januaro. Normale passieve zin. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de actie die is uitgevoerd met een resultaat (vanwege de IT-vorm). Li naskiĝis en Januaro. Hij werd geboren. Meer aandacht voor het kind dat geboren wordt, dan voor de barende moeder.

Je kunt ook een IĜ-werkwoord maken van een woordstam, die normaal gesproken een zelfstandig naamwoord is. Zo'n IĜ-werkwoord kan betekenen dat het onderwerp precies wordt wat de stam laat zien, of dat het vergelijkbaar wordt met de stam, of dat er een handeling gebeurt die wordt gekenmerkt door de stam:

  • edzino (echtgenote) → edziniĝi (trouwen) = iemands echtgenote worden
    • Ŝi edziniĝis kun sia kuzo. - Ze trouwde met haar neef.
  • pinto (punt) → pinta (puntig) → pintiĝi = puntig worden, een (scherpe) punt krijgen
    • Malgraŭ liaj penoj la krajono ne pintiĝis. - Ondanks zijn inspanningen kreeg het potlood geen (scherpe) punt.
  • flamo (vlam) → flami (vlammen, branden) → flamiĝi (vlamvatten, ontvlammen, in brand raken, vuur vatten)
    • Ligno fendita facile flamiĝas. - Gebarsten hout vat gemakkelijk vlam.

Je kunt ook een IĜ-werkwoord maken van een zinsdeel met een voorzetsel. De exacte betekenis hangt af van het voorzetsel. Als, bijvoorbeeld, het voorzetsel gerelateerd is aan plaats of beweging, dan betekent IĜ "bewegen, gaan, van positie veranderen":

  • en domo (in (een) huis) → endomiĝi = (een) huis binnenkomen
    • Kiam la fulmotondro komenciĝis, ni tuj endomiĝis. - Toen het begon te onweren zijn we meteen naar binnen gegaan.
  • sen vesto (zonder kleren) → senvestiĝi (zich uitkleden) = naakt worden, de eigen kleren uitdoen
    • Senhonte mi senvestiĝis antaŭ ili. - Ik kleedde me schaamteloos uit waar ze bij waren.

Je kunt ook een IĜ-werkwoord maken van een klein woord of van een affix:

  • al (naar; aan, tegen) → aliĝi (lid worden, zich aanmelden, zich aansluiten)
    • Al lia antaŭa embaraso aliĝis nun iom da konfuzo. Ĉu vi jam aliĝis al la kongreso? - Bij zijn eerdere verlegenheid kwam nu enige verwarring. Heeft u zich al aangemeld voor het congres?
  • sen (zonder) → seniĝi = ontdaan worden van iets, van iets worden bevrijd, van iets worden beroofd
    • Mi ne plu eltenas ilin, ni devas seniĝi je ili. - Ik kan ze niet meer uitstaan, we moeten ze kwijt.

IĜ verschijnt meestal met een werkwoordsuitgang, maar kan ook een O-uitgang, een A-uitgang of een E-uitgang hebben. Dergelijke vormen hebben dezelfde actiebetekenis als de werkwoordsvorm: akriĝo = "de slijping, het slijpen, de handeling van het slijpen", akriĝa = "gerelateerd aan de handeling van het slijpen", sidiĝo = "het zitten gaan, de handeling van het gaan zitten", sidiĝe = "met betrekking tot het gaan zitten", edziĝo = "het trouwen, de actie van een echtgenoot worden", edziĝa = "gerelateerd aan de actie van het worden van een echtgenoot", unuiĝo = "de eenwording, de actie van het verenigen".

Soms kan een IĜ-woord met een O-uitgang ook het resultaat van een transitieve actie weergeven: Unuiĝo Franca por Esperanto = "De Franse Vereniging voor Esperanto"; Dio nomis la sekaĵon Tero, kaj la kolektiĝojn de la akvo Li nomis Maroj. = "God noemde het droge land aarde, en de samenkomsten van het water noemde Hij zeeën."

IĜ wordt ook gebruikt als gewone woordstam: iĝi = worden.

IL

IL = "gebruiksvoorwerp, gereedschap, instrument, apparaat, middel".

  • segi (zagen) → segilo (een zaag)
  • fosi (graven) → fosilo (schop, schep)
  • kudri (naaien) → kudrilo (naald)
  • tondi (scheren, (haar)knippen) → tondilo (schaar) = een instrument om te knippen (dat uit twee bladen bestaat)
  • ŝlosi (slot) → ŝlosilo (sleutel)
  • manĝi (eten) → manĝilo (eetgerei) = instrument om te eten (bord, lepel, mes, vork, eetstokje, glas of vergelijkbaar)
  • sonori (beieren, galmen) → sonorilo (bel, klokkenbel). Als iemand een klok luidt, dan zeg je "li sonorigas la sonorilo" en gebruik je dus niet "sonoras" voor de handeling van die persoon.
  • presi (drukken, boekdrukken, printen, afdrukken) → presilo (pers, drukpers) = een machine voor het afdrukken van boeken, kranten, enz.
  • komputi (berekenen, meten) → komputilo (computer) = een (elektronisch) apparaat voor het verwerken van informatie en het maken van zeer snelle berekeningen
  • aboni (zich abonneren) → abonilo = (abonneerformulier) = formulier waarmee men zich ergens op kan abonneren
  • aliĝi (lid worden; zich aansluiten) → aliĝilo (registratieformulier) = formulier waarmee het mogelijk is ergens aan deel te nemen (bijvoorbeeld een congres)
  • kuraci (genezen) → kuracilo = alles dat dient om te genezen (bijv. een medicijn)
  • ilo (gebruiksvoorwerp, gereedschap, middel, instrument) ilaro = uitrusting, een verzamling van gereedschappen/gebruiksvoorwerpen

Het achtervoegsel IL heeft een zeer algemene betekenis. Om jezelf nauwkeuriger uit te drukken, kun je samenstellingen maken met andere wortels, bijvoorbeeld: presmaŝino (pers, drukmachine, printer) transportaparato (apparaat voor transport), vendaŭtomato (automaat om iets te kopen)

In een paar IL-woorden wordt het actie-element geïmpliceerd. Wat voor IL staat, toont zelf geen actie, maar bijvoorbeeld het resultaat van een actie: fajrofajrilo = gereedschap om vuur mee te maken (niet "middel om te laten branden")

IN

IN = "het vruchtbare geslacht". Het achtervoegsel IN kan alleen worden gebruikt bij iets dat een geslacht kan hebben, met andere woorden, bij een persoon of een dier. IN voegt een vrouwelijke betekenis toe (en neemt optioneel een mannelijke betekenis weg).

Meestal wordt IN toegevoegd aan een woord dat een mannelijke betekenis heeft. Het woord krijgt dan een vrouwelijke betekenis:

  • patro (vader) → patrino (moeder)
  • viro (man) → virino (vrouw)
  • knabo (jongen, knaap) → knabino (meisje, meid)
  • avo (opa) → avino (oma)
  • reĝo (koning, vorst) → reĝino (koningin, vorstin)

IN kan ook worden toegevoegd aan een woord dat genderneutraal is, maar dit gebeurt veel minder vaak. Het genderneutrale woord krijgt dan een vrouwelijke betekenis:

  • homo (mens) → homino = mens van het geslacht vrouw
  • aŭtoro (auteur) → aŭtorino = vrouwelijke auteur, schrijfster
  • pasaĝero (passagier) → pasaĝerino = vrouwelijke passagier
  • besto (dier) → bestino = vrouwelijk dier
  • mortinto (de overledene) → mortintino = overleden vrouw, dode vrouw

Met een onzijdig woord kan het mannelijk geslacht worden aangegeven via de woordstam VIR gebruikt als voorvoegsel of bijvoeglijk naamwoord.

Sommige woorden zijn op zichzelf al vrouwelijk: damo (dame), nimfo (nimf), matrono (matrone), putino (hoer; dit is geen samengesteld woord), enzovoort. IN mag niet aan zo'n woord worden toegevoegd.

IN wordt ook gebruikt als gewone woordstam: ino = vrouwelijk dier (of persoon); investaĵo = dameskleding

IND

IND = "verdienen of waard om te doen". IND kan alleen worden gebruikt met transitieve werkwoorden:

  • ami (houden van, liefhebben, beminnen) → aminda (lief, beminnenswaardig)
  • vidi (zien) → vidinda = zo mooi of goed dat het de moeite waard is om te zien
  • miri (zich verwonderen, zich verbazen) → mirinda = zo buitengewoon dat het tot verwondering leidt
  • bedaŭri (spijten) → bedaŭrinde ("tot mijn spijt", "helaas") = zo (erg) dat het spijt verdient
  • inda = waardig, waardevol

ING

ING = "een houder waarin iets (gedeeltelijk) wordt geplaatst". Wat voor ING staat, is normaal gesproken wat gedeeltelijk in de houder wordt gestoken.

  • glavo (slagzwaard, zwaard) → glavingo (schede, zwaardschede) = buisvormig voorwerp waarin het blad van een zwaard is geplaatst
  • cigaro (sigaar) → cigaringo (sigarenpijpje) = een buisje waarin men een sigaar vasthoudt om hem te roken
  • ŝraŭbo (schroef) → ŝraŭbingo (schroefring). Niet te verwarren met "bolto" (bout) en "boltingo" (moer). (Een bout heeft vaak een zeskantige kop en draai je met een sleutel "aan de buitenkant" aan. Bij een schroef steek je een schroevendraaier "in de kop". De meeste schroeven gebruiken geen schroefring, maar dat soort schroeven bestaan wel.)
  • ovo (ei) → ovingo (eierdopje) = bekertje om een gekookt ei in te plaatsen bij een maaltijd
  • ingo = houder die gedeeltelijk bedekt wat erin zit; eningigi = in een houder doen

ISM

ISM = "doctrine, beweging, systeem, gang van zaken" enzovoort. Soms toont een ISM-woord ook een enkel voorbeeld van een speciale manier van doen. De betekenis van ISM varieert enorm en hangt sterk af van wat er voor staat.

  • Stalino (Stalin) → Stalinismo = de politieke ideeën van Stalin, het stalinisme
  • Kristano (christen, christelijk persoon) → Kristanismo (Christendom)
  • kolonio (kolonie, land dat veroverd is door een ander land) → koloniismo (kolonialisme) = overheersing en uitbuiting van koloniën door een sterke staat
  • kapitalo (vermogen, kapitaal) = veel geld, rentegevend bezit, etc. → kapitalismo (kapitalisme) = een economisch systeem van privébezit van kapitaal
  • alkoholo (alcohol) → alkoholismo (alcoholisme) = ongezonde afhankelijkheid van alcohol, verslaving aan alcohol
  • diletanto (dilettant, amateur, knutselaar) → diletantismo (Dilettantisme, amateurisme)
  • patrioto (patriot) → patriotismo (patriottisme) = liefde en toewijding aan het eigen vaderland
  • la Angla lingvo (de Engelse taal) → Anglismo (Anglicisme) = een woord of woordcombinatie die sterk gerelateerd is aan de Engelse taal, maar niet goed klopt in de eigen taal (en toch gebruikt wordt)

IST

IST = 'persoon die zich vaak ergens mee bezig houdt (mogelijk professioneel)'. Het woorddeel dat voor IST staat is altijd hetgeen waar de persoon zich mee bezig houdt.

Veel mensen denken dat IST is voor mensen die zich professioneel ergens mee bezig houden, maar dat klopt niet helemaal. De ware betekenis van IST is breder dan dat:

  • verki = teksten of boeken schrijven → verkisto = schrijver, auteur; iemand die vaak teksten of boeken schrijft
  • kuraci = helen, genezen → kuracisto = dokter; iemand die professioneel geneest
  • arto = kunst→ artisto = kunstenaar; iemand die de kunst beoefent
  • biciklo = fiets → biciklisto = fietser; iemand die vaak fietst
  • ŝteli = stelen → ŝtelisto = dief; iemand die vaak steelt
  • EsperantoEsperantisto = iemand die Esperanto kan spreken en het gebruikt

Zo nodig is het mogelijk preciezere woorden te maken. In plaats van het algemene woord fiŝisto kan je het hebben over een fiŝkaptisto (visser, of letterlijk: visvanger), of een fiŝbredisto (visfokker), of een fiŝvendisto (visverkoper).

Voor IST-woorden bestaat er vaak een ISM-woord dat erop lijkt. De verhouding tussen de twee vormen in zulke woordparen kunnen erg divers zijn: alkoholisto (alcoholist) = iemand die verslaafd is aan alcohol, iemand die lijdt aan alcoholisme; alkoholismo (alcoholisme) = verslaving aan alcohol; kapitalisto (kapitalist) = iemand die veel kapitaal bezit; kapitalismo (kapitalisme) = economisch systeem gebaseerd op privé kapitaalbezit. Er zijn ook heel veel woorden die eindigen op 'isto' of 'ismo' die wel verschillende 'isten' en 'ismen' aanduiden, maar echter geen samenstellingen zijn. Bijvoorbeeld: turisto = toerist — turismo = toerisme (heeft niks met het woord turo (= toren) te maken), faŝisto = fascist — faŝismo = fascisme (het woord *faŝo* bestaat niet), ekzistencialisto = existentialist — ekzistencialismo = existentialisme (het woord *ekzistenciala* bestaat niet).

Vaak betekent IST 'aanhanger van de het bijbehorende -isme'. In deze gevallen is te stellen: IST = ISM-AN: oportunisto (opportunist) = 'oportunismano', iemand die handelt volgens opportunisme; komunisto (communist) = 'komunismano', aanhanger van het communisme. Maar IST is niet altijd hetzelfde als ISM-AN. Bijv. kapitalisto (kapitalist) is niet hetzelfde als kapitalismano (lid van een kapitalistisch systeem).

Opmerking: AN en IST liggen in sommige gevallen erg dicht bij elkaar. In deze gevallen kunnen mensen kiezen naar eigen voorkeur. Meestal gebruiken mensen het achtervoegsel waarmee een vorm gecreëerd wordt die het meest lijkt op een woord dat in andere talen voorkomt. Zo heeft men het bijvoorbeeld vaak over Kristo (Christus), kristano (christen) en kristanismo (christendom). De vormen Krististo en Kristismo komen nooit voor. Deze woorden zouden even logisch zijn, maar ze zijn minder internationaal. Vergelijk met Budho (Boeddha), budhisto (boeddhist) en budhismo (boeddhisme), waar de voorkeur omgedraaid is, ook vanwege internationaliteit. Naast budhisto wordt echter soms ook budhano gebruikt, welke net zo logisch is, maar over budhanismo heeft men het nooit. (Overigens, sommige mensen gebruiken liever de termen Budao, budaisto en budaismo.)

Zeg zeker niet kirurgisto, astronomisto, ekologisto e.d. want bijvoorbeeld 'kirurgo' betekent al 'chirurg' van zichzelf, dus het heeft geen zin daar IST aan toe te voegen. Maar in veel gevallen is het toch mogelijk om met het achtervoegsel IST een parallel woord te maken voor dit soort personen, als er een apart woord bestaat voor hetgeen waar ze zich mee bezig houden:

  • chirurgie = kirurgiokirurgiisto = chirurg (ook wel: kirurgo)
  • diplomatie = diplomatiodiplomatiisto = diplomaat (ook wel: diplomato)
  • gymnastiek = gimnastikogimnastikisto = gymnast (ook wel: gimnasto)

NJ

NJ wordt gebruikt om een koosnaam voor meisjes/vrouwen te maken. Voor NJ wordt een verkorte vorm van de naam gebruikt. Meestal worden er ongeveer 1 tot 5 letters bewaard:

  • MarioManjoMarinjo - Mario → Manjo of Marinjo = als een meisje/vrouw "Mario" heet, dan zijn veelgekozen koosnaampjes "Manjo" of "Marinjo"
  • KlaroKlanjo - Klaro → Klanjo = als een meisje/vrouw "Klaro" heet, dan past daar de koosnaam "Klanjo" bij
  • SofioSonjoSofinjo - Sofio → Sonjo of Sofinjo = als een meisje/vrouw "Sofio" heet, dan passen daar de koosnamen "Sonjo" en "Sofinjo" bij
  • PatrinoPanjo - Patrino (moeder) → Panjo (mama, ma, mammie, mam)
  • OnklinoOnjo - Onklino (tante) → Onjo = koosnaam voor een tante
  • FratinoFranjo - Fratino (zus) → Franjo = mogelijke koosnaam voor een zus of zusje

Als u NJ gebruikt, wordt normaal gesproken elk IN-achtervoegsel verwijderd. Soms kon de klinker van IN echter worden behouden, als dat zou helpen om een ​​beter klinkende vorm te creëren: kuzinoKuzinjo, knabinoKnabinjo. Misschien kun je zelfs een overbodig IN-achtervoegsel gebruiken, als dat goed klinkt: KlaroKlarinoKlarinjo.

OBL

OBL = "vermenigvuldiging". OBL kan alleen worden gebruikt met cijferwoorden en woorden met een vergelijkbare betekenis. Wat voor OBL staat, laat altijd zien met hoeveel er wordt vermenigvuldigd:

  • du (twee) → duobla (dubbel, tweevoudig) = bijvoeglijk naamwoord met de betekenis: vermenigvuldigd met twee
  • du (twee) → duoble (dubbel, tweevoudig) = vermenigvuldigd met twee (als bijwoord)
  • du (twee) → duoblo (het tweevoud) = de dubbele hoeveelheid
  • dek (tien) → dekobla (tienvoudig) = bijvoeglijk naamwoord met de betekenis: vermenigvuldigd met tien
  • dek (tien) → dekoble (tienvoudig) = vermenigvuldigd met tien (bijwoord)
  • dek (tien, 10) → dekoblo (het tienvoud) = een tien keer zo grote hoeveelheid
  • cent dek du (112) → cent-dek-du-obla = vermenigvuldigd met 112
  • cent dek du (112) → cent-dek-du-oble = vermenigvuldigd met 112
  • cent dek du (112) → cent-dek-du-oblo = het 112-voud

Een OBL-woord met een A-uitgang kan ook betekenen dat iets uit zoveel delen bestaat:

  • duobla vesto = een kledingsstuk dat uit twee lagen bestaat (waarbij de lagen niet per see precies hetzelfde hoeven te zijn)
  • duobla fadeno (een dubbele draad) = twee naast elkaar geplaatste draden die als één draad worden gebruikt

Voor OBL wordt altijd het getal geschreven (zonder spatie). Verbindingstreepjes kunnen worden gebruikt voor de duidelijkheid. De streepjes moeten normaal worden geplaatst waar er spaties in het oorspronkelijke getal zijn: dek dudekduoblo of dek-duoblo; dudekdudekoblo; du mil dudekdumildudekoble of beter du-mil-dudekoble. Dezelfde schrijfregels zijn van toepassing op de achtervoegsels ON en OP.

ON

ON = "deling". ON kan alleen worden gebruikt met telwoorden en woorden met een vergelijkbare betekenis. Wat voor ON staat, geeft altijd weer door hoeveel er gedeeld wordt:

  • du (twee) → duono (de helft, een tweede) = een van twee gelijke delen van een geheel, ½
  • du (twee) → duona (half, halve)
  • du (twee) → duone (half, halve)
  • dek (tien, 10) → dekono (een tiende, 1/10) = een deel van tien gelijke delen van een geheel, 1/10
  • dek (tien, 10) → dekona (tiende, 1/10) = bijvoeglijk naamwoord met de betekenis: zo groot als een tiende (van iets)
  • dek (tien, 10) → dekone (tiende, 1/10) = bijwoord met de betekenis: zo groot als een tiende (van iets)

Voor ON-woorden worden dezelfde schrijfregels gebruikt als voor OBL.

Soms wordt ON verward met de root PART. Men kan bijvoorbeeld niet landono gebruiken in plaats van landparto = "deel van een land". ON toont niet een onderdeel van wat ervoor staat, maar een deel van iets anders. Triono (1/3) is geen deel van tri (3), maar een van drie even grote delen van iets anders.

OP

OP = "groep met een bepaald aantal leden". OP kan alleen worden gebruikt met telwoorden en woorden met een vergelijkbare betekenis. Wat voor OP staat, laat altijd zien hoeveel leden er in de groep zijn:

  • unuunuopo = iets dat of iemand die alleen is
  • unuunuopa = alleen, afzondelijk
  • unuunuope = ieder voor zich, in z'n eentje, alleen
  • duduopo = een groep van twee, een paar
  • duduopa = bijvoeglijk naamwoord met de betekenis: bestaand uit twee leden
  • duduope = bijwoord met de betekenis: met z'n tweeën, in groepjes van twee
  • dekdekopo = een groep van tien
  • dekdekopa = bijvoeglijk naamwoord met de betekenis: bestaand uit tien leden
  • dekdekope = met z'n tienen, in een groep met tien leden, in groepen van tien

Voor OP-woorden worden dezelfde schrijfregels gebruikt als voor OBL.

Voor een O-uitgang kan het achtervoegsel OP worden weggelaten, omdat een eenvoudige O-vorm onder andere de betekenis heeft van een verzameling in telwoorden:

  • duo = een tweetal ("duopo") of het getal twee ("la nombro du")
  • trio = een drietal ("triopo") of het getal drie ("la nombro tri")
  • deko = een tiental ("dekopo") of het getal tien ("la nombro dek")

UJ

UJ = "iets dat bedoeld is om iets specifieks te bevatten". UJ heeft drie praktisch verschillende betekenissen: "container", "gewas" (= plant of boom uit de land- of tuinbouw) en "land". De wat er voor UJ staat, laat altijd zien wat er in het ding zit (of gebeurt).

UJ kan een speciale container, vat, doos, enz. tonen, die dient om iets te bevatten, of waarin een actie wordt uitgevoerd:

  • salo (zout) → salujo (zoutvaatje) = een klein potje waarin zout wordt bewaard voor gebruik aan de eettafel
  • cigaro (sigaar) → cigarujo (sigarenkistje)
  • abelo (bij) → abelujo (bijenkorf) = een kunstmatig verblijf voor bijen (een natuurlijk verblijf voor bijen kan een abelejo zijn, maar dat woord betekent ook "een plaats waar een imker bijenkorven houdt")
  • mono (geld) → monujo (portemonnee, geldbuidel)
  • bani (in bad doen, wassen, baden) → banujo (bad, badkuip)
  • trinki (drinken) → trinkujo (drinkbak, trog) = een grote langwerpige bak, waaruit dieren drinken

Voor nauwkeurigheid kunnen samenstellingen worden gemaakt met andere woordstammen, bijvoorbeeld: teskatolo (theedoos), tekruĉo (theepot), tetaso (theekopje), cigarskatolo (sigarendoos), cigaredpaketo (pakje sigaretten), konservoskatolo (opbergdoos).

Houd er rekening mee dat wat voor UJ staat altijd noodzakelijkerwijs inhoud toont, terwijl wat voor SKATOL, VAZ, enz. staat, inhoud of materiaal of iets anders kan tonen, bijvoorbeeld: ladskatolo = "bus, blikje, trommel, blik, trommeltje", lignositelo = "houten emmer". Maar ladujo moet betekenen "een container voor blik", en lignujo is noodzakelijkerwijs "een container voor hout".

Met de naam van een vrucht, bes of bloem kan UJ een plant aanduiden, normaal gesproken een boom of struik, die zo'n vrucht, bes of bloem voortbrengt:

  • pomo (appel) → pomujo = "pomarbo" (appelboom)
  • vinbero (druif, letterlijk "wijnbes") → vinberujo = "vin(ber)arbusto" (druivenstruik, letterlijk: "wijn(bes)struik")
  • rozo (roos) → rozujo = "rozplanto" (rozenplant)

Je kunt ook pomarbo, vinberarbusto enzovoort zeggen.

Bij de naam van een inwoner van een land, betekent UJ altijd "het land van dat volk":

  • Franco (een Fransman) → Francujo (Frankrijk)
  • Ĉino (een Chinees) → Ĉinujo (China)
  • Somalo (een Somaliër) → Somalujo (Somalië)

Soms wordt een land- of regionaal UJ-woord gemaakt van een ander soort woord:

  • patro (vader) → patrujo = vaderland, thuisland, land van herkomst
  • EsperantoEsperantujo = Esperantoland, het (denkbeeldige) land van de esperantisten, de Esperanto-gemeenschap (de congressen, etc.)

In landnamen wordt, als alternatief voor UJ, ook de stam LAND als achtervoegsel gebruikt, en het niet-officiële achtervoegsel I. De meeste landen hebben echter een niet-samengestelde naam, bijvoorbeeld Usono (Verenigde Staten), Birmo (Birma), Liĥtenŝtejno (Liechtenstein), Islando (IJsland) (niet gemaakt met de woordstam LAND!) enzovoort. In dergelijke gevallen wordt het achtervoegsel AN gebruikt om staatsburgers te noemen: Usonano (Amerikaan), Birmano (Birmees) enzovoort.

UJ wordt ook gebruikt als gewone woordstam: ujo = vat, doos, container; enujigi = in een vat stoppen, enzovoort. In dergelijke gevallen heeft UJ nooit de betekenis van land of plant.

UL

UL = "persoon met een bepaalde karakteriserende eigenschap". Hetgene dat voor UL staat geeft aan wat karakteriserend is voor die persoon.

  • juna = jong → junulo = een jongere; iemand die jong is
  • dika = dik → dikulo = iemand die dik is
  • fremda = vreemd, onbekend → fremdulo = vreemdeling; iemand uit een vreemd land, vreemde regio, vreemde stad, e.d.
  • sankta = heilig → sanktulo = een heilige; iemand die heilig is
  • blanka = wit, blank → blankulo = een blanke; iemand van het zogeheten blanke ras
  • timi = bang zijn → timulo = bangerik; iemand die vaak bang is
  • ĝibo = bochel → ĝibulo = iemand met een bochel
  • miliono = miljoen → milionulo = miljonair; iemand die een miljoen euro/dollar/yen/enz. bezit
  • sen kuraĝo = zonder moed → senkuraĝulo = lafaard; iemand zonder moed
  • antaŭ = voor → antaŭulo = voorganger; iemand die leefde of een bepaald iets heeft gedaan voor iemand anders
  • alia = anders → aliulo = een andere; iemand anders

UL wordt ook regelmatig gebruikt in bepaalde namen voor diersoorten, ook al gaat het niet om personen:

  • mamo = borst → mamuloj = zoogdieren; een groep dieren die hun jongen voedt met borstvoeding
  • branko = kieuw → brankuloj = gekieuwde dieren; dieren die ademen met behulp van kieuwen

Soms wordt UL figuurlijk gebruikt voor allerlei verschillende dingen, ook niet-levende dingen, waarover in de beeldspraak wordt gesproken alsof het een persoon is:

  • nubojn skrapi = wolken krabben → nubskrapulo = wolkenkrabber; een gebouw dat zo hoog is, dat het lijkt alsof het de wolken krabt
  • tri mastoj = drie masten → trimastulo = driemaster; een schip met drie masten

Bij woorden die van zichzelf een persoon aanduiden, hoor je niet UL te gebruiken zonder dat daar behoefte voor is. Let met name op deelwoorden met een O-uitgang. Dit soort deelwoorden geven altijd een persoon aan, en het toevoegen van UL is in de meeste gevallen niet correct. Zeg dus niet parolantulo, kurintulo, konatulo, maar gewoon parolanto, kurinto, konato. Als er toch UL wordt toegevoegd aan een deelwoord met O-uitgang of aan een ander woord dat een persoon aanduidt, dan krijg je een woord met een speciale betekenis. Virulo betekent niet hetzelfde als viro, maar betekent 'persoon gekarakteriseerd door mannelijkheid', oftewel, het is een synoniem van vireculo (vireco = mannelijkheid). Konatulo behoort in principe "persoon gekarakteriseerd door bekendheid" moeten betekenen, oftewel, een beroemd persoon (in Esperanto vaker famulo genoemd). Aan de andere kant is konato simpelweg 'een persoon die wordt gekend door iemand anders', oftewel 'een kennis'.

UL wordt ook als normale woordstam gebruikt: ulo = een persoon zonder een benoemenswaardige karakteristieke eigenschap. 'Ulo' wordt vaak op een soortgelijke manier gebruikt als 'vent', 'kerel', 'mens', of 'meid', hoewel 'ulo' in tegenstelling tot in het Nederlands geen geslacht aanduidt.

UM

Het achtervoegsel UM heeft geen gedefinieerde betekenis. Daarmee worden woorden gemaakt die een relatie hebben met wat voor UM staat. Elk UM-woord moet apart worden geleerd. Er zijn echter enkele groepen UM-woorden met vergelijkbare betekenissen.

Veel UM-werkwoorden betekenen "op een bepaalde manier handelen met wat voor UM staat":

  • folio (vel, blad) → foliumi (doorbladeren, bladeren) = de pagina's van een boek of krant omslaan om snel en kort te lezen
  • palpebro (ooglid) → palpebrumi (knipperen) = de oogleden snel te sluiten en te openen
  • brako (arm) → brakumi (omarmen, omhelzen)

Sommige UM-werkwoorden betekenen "op een bepaalde manier voorzien in wat voor UM staat":

  • aero (lucht) → aerumi (luchten) = buitenlaten om op te frissen, frisse lucht binnenlaten
  • sukero (suiker) → sukerumi = bedekken met suiker

Een groep UM-werkwoorden toont een manier van executie, doden:

  • kruco (kruis) → krucumi (kruisigen) = spijkeren of vastbinden aan een kruis om te doden
  • pendi (hangen) → pendumi = ophangen met een touw om de nek om te doden

Sommige UM-woorden zijn de naam van een kledingstuk of iets dergelijks. Wat voor UM staat, toont het deel van het lichaam waar het kledingstuk of ander ding zich bevindt:

  • kolo (keel) → kolumo (kraag) = deel van kleding dat de nek omsluit
  • nazo (neus) → nazumo = een soort bril die op de neus wordt geklemd

UM wordt in de wiskunde gebruikt om namen van getalstelsels te maken. UM wordt geplaatst na een getal dat aangeeft hoeveel cijfers het systeem gebruikt:

  • du (twee) → duuma nombrosistemo = getallenstelsel met twee cijfers (0 en 1), binair stelsel
  • dek (tien) → dekuma nombrosistemo = getallenstelsel met tien cijfers (0 t/m 9), decimaal stelsel, tientallig talstelsel

Enkele andere UM-woorden:

  • malvarma (koud) → malvarmumi (verkouden worden) = ziek worden met hoesten, loopneus, enz. (vermoedelijk door kou)
  • plena (vol) → plenumi (vervullen) = volledig doen (taak, plicht, etc.)
  • gusti (smaken) → gustumi (proeven)
  • loto (lot, loterijlot) → lotumi (loten) = verdelen/toekennen volgens lotingbesluit
  • komuna (gezamenlijk, gemeenschappelijk, algemeen) → komunumo = gemeenschap, gemeente, samenleving
  • dekstra (rechts) → dekstruma (rechtsom draaiend) = zodanig dat het naar rechts draait of windt (met de klok mee)
  • proksima (dichtbij) → proksimume = bij benadering, ongeveer
  • umo (dinges, ding) = iets waarvan je de naam op dit moment niet meer weet, een vreemd of onbeschrijflijk iets

Als je een nieuw UM-woord wilt maken, wees dan heel voorzichtig, omdat anderen het misschien niet begrijpen. Een UM-woord dat aansluit bij een van de bovenstaande groepen wordt gemakkelijker geaccepteerd, terwijl een UM-woord dat niet lijkt op een reeds bestaand UM-woord moeilijker te introduceren is. Vaak wordt echter af en toe een UM-woord gebruikt, dat door de context wordt begrepen en later verdwijnt.

Terug naar boven